|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| Koning Willem III |
|
|
Koning Willem III
|
Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (Brussel, 19 februari 1817 – Apeldoorn, 23 november 1890), Prins van Oranje-Nassau, was koning der Nederlanden en groothertog van Luxemburg van 17 maart 1849 tot zijn dood in 1890. Hij was ook hertog van Limburg van 1849 tot de opheffing van het hertogdom in 1866.
Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk van Oranje-Nassau Koning Willem III Geboren 19 februari 1817 Brussel Overleden 23 nov 1890 Apeldoorn
Gezin 1 Sophie van Württemberg. Kinderen 1. Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik 2. Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel 3. Willem Alexander Carel Hendrik Frederik
Gezin 2 Emma zu Waldeck und Pyrmont Kinderen + 1. Wilhelmina Helena Pauline Maria van Oranje-Nassau, geb. 31 aug 1880, 's-Gravenhage
Zie ook Bastaardkind Koning Willem III op mijn webiste klik hier
|
|
|
|
|
Geboorteakte Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk van Oranje-Nassau 19-02-1817 Brussel |
|
|
|
|
|
|
|
Bloedverwantschap Willem III in tekst
bloedverwantschapvinkwilemiii.pdf [363 KB]
|
Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (Brussel, 19 februari 1817 – Apeldoorn, 23 november 1890), Prins van Oranje-Nassau, was koning der Nederlanden en groothertog van Luxemburg van 17 maart 1849 tot zijn dood in 1890. Hij was ook hertog van Limburg van 1849 tot de opheffing van het hertogdom in 1866.
Willem was de oudste zoon uit het huwelijk van koning Willem II der Nederlanden en koningin Anna Paulowna. Na de troonsafstand van zijn grootvader koning Willem I in 1840 werd hij de prins van Oranje. Na de dood van zijn vader volgde hij hem op als koning der Nederlanden.
Willem trouwde in 1839 met zijn volle nicht prinses Sophie van Württemberg. Zij kregen drie zonen, die allemaal eerder stierven dan hun vader: Willem, Maurits en Alexander. Na de dood van zijn vrouw hertrouwde hij in 1879 met de Duitse prinses Emma zu Waldeck und Pyrmont. Zij kregen één dochter, Wilhelmina, die hem opvolgde.
In november 1848, vier maanden voor zijn troonsbestijging, was zeer tegen zijn zin een ingrijpende grondwetsherziening doorgevoerd, die de macht van de koning aanzienlijk beperkte. Hij weigerde in eerste instantie om onder de nieuwe grondwet koning te worden, maar schikte zich uiteindelijk in zijn lot. Zijn onvermogen om iets aan de nieuwe grondwet te veranderen droeg eraan bij dat Nederland zich onder zijn koningschap ontwikkelde tot een parlementaire democratie. Mede vanwege zijn beperkte macht heeft hij niet veel bijgedragen aan de staatkundige inrichting van het koninkrijk. Zoals zijn biograaf Dik van der Meulen het samenvatte: "Willems voornaamste staatkundige verdienste was de eerste Nederlandse koning te zijn in een land dat door anderen werd bestuurd"
Willem werd geboren in Brussel, als oudste kind van de latere koning Willem II en zijn echtgenote Anna Paulowna, de zuster van de Russische tsaren Alexander I en Nicolaas I. Willem kreeg thuis privéonderwijs en op 19 februari 1827 werd hij door zijn grootvader, koning Willem I, benoemd tot kolonel-titulair van de infanterie. Tevens ontving hij die dag het grootkruis van de Orde van de Nederlandse Leeuw, dit alles om te vieren dat hij tien jaar oud was geworden.[2] Met zijn vader reisde hij in december 1833 naar Berlijn en Sint-Petersburg. Rond Nieuwjaar 1834 werd hij door zijn oom tsaar Nicolaas I benoemd tot erekolonel van het vierde regiment grenadiers van de keizerlijke garde.
In hetzelfde jaar werd hij aan de Leidse Hoogeschool ingeschreven als student. Er werden voor hem enkele kamers gehuurd aan het Rapenburg, maar hij overnachtte meestal in Den Haag. Ook in Leiden kreeg Willem les aan huis. Petrus Hofman Peerlkamp gaf hem geschiedenisles, Hendrik Cock verzorgde het onderwijs in natuur-, staats- en volkenrecht en Hendrik Willem Tydeman was verantwoordelijk voor het vak staatshuishoudkunde.
Op 30 mei 1836, tijdens een onderbreking van zijn studie, danste hij in Londen met de latere Britse koningin Victoria. In 1837 studeerde hij af en in september dat jaar begon hij aan een reis die hem naar een aantal Duitse vorstendommen bracht, evenals naar Noord-Italië, Wenen, Praag, Ofen en Pest en opnieuw naar Berlijn, waar hij het goed kon vinden met prins Wilhelm, die toen nog niet wist dat hij later keizer van Duitsland zou worden.[3] Op zijn 21e verjaardag werd hem zitting verleend in de Raad van State, het hoogste adviesorgaan van de Kroon
Op 7 oktober 1840 trad zijn grootvader Willem I af als koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg en hertog van Limburg. Willems vader nam de titels over en hijzelf werd prins van Oranje en daarmee de eerste in lijn van troonopvolging in de Nederlanden. Los daarvan werd hij ook de aangewezen opvolger voor Luxemburg en Limburg. Op 28 november dat jaar werd zijn vader ingehuldigd als koning Willem II. Dezelfde dag benoemde die hem tot inspecteur-generaal van het wapen der infanterie en luitenant-generaal.[5]
De functie van inspecteur-generaal leverde Willem eind december 1845 weer in. De precieze reden is onduidelijk, maar wellicht omdat Willem vond dat hij er geen juiste invulling aan kon geven. Het was dan ook alleen een erefunctie. Tegelijkertijd met zijn ontslag werd de functie door zijn vader opgeheven.[6]
Willem III gaf als kroonprins aan de nieuwe grondwet van 1848 niet te accepteren. Zijn grief was dat die de koninklijke macht drastisch beperkte. Op 8 oktober dat jaar, drie dagen voordat de grondwetsvoorziening van Thorbecke van kracht werd, schreef hij aan zijn zus:[7]
Niet in staat, herhaal ik, dit soort staatsgevaarlijke beginselen in overeenstemming te brengen met mijn geweten en mijn taak, ben ik tot het volgende besluit gekomen: af te zien, onherroepelijk en voor altijd, ten faveure van mijn oudste zoon, van mijn rechten als Prins van Oranje en van mijn rechten op de Kroon.
Zijn vader trachtte hem van zijn ongelijk te overtuigen, onder meer door hem erop te wijzen dat het koningschap een "goddelijke roeping" is, die hij niet kon weigeren. Willem bleef echter bij zijn standpunt. Hij diende zelfs een verzoek in hem ook te ontslaan als luitenant-generaal van de infanterie. Zijn vader wees ook dit af.[8]
Toen zijn vader op 17 maart 1849 stierf, bevond Willem zich voor een verblijf van drie maanden in Engeland. Op de dag van zijn overlijden bevond hij zich in Raby Castle, in het Noord-Engelse graafschap Durham. Hij vernam pas van het overlijden van zijn vader, toen die al een dag dood was. Hij liet zich alsnog overreden het koningschap te aanvaarden. Zijn inhuldiging vond plaats op 12 mei 1849.
Eerste huwelijk
Willems eerste echtgenote prinses Sophie van Württemberg Willem trad op 18 juni (Waterloodag) 1839 in het huwelijk met zijn volle nicht prinses Sophie van Württemberg, de dochter van koning Willem I van WurtWürttembergemberg en Catharina Paulowna.[9] Op 4 september 1840 werd hun eerste kind geboren, een zoon. Het werd een slecht huwelijk, mede door Willems nauwelijks verholen buitenechtelijke affaires, andere seksuele uitspattingen en grillige karakter. Al in 1842 wilde Sophie gescheiden van haar echtgenoot gaan wonen. In een brief aan haar schoonvader, geschreven in de nazomer of herfst van dat jaar, hield ze hem voor dat ze door haar echtgenoot bedreigd en mishandeld werd. Hij zou haar dwingen tot "schandalige handelingen die de zeden en de waardigheid kwetsen van iedere vrouw". "Mijn situatie is onhoudbaar", vervolgde Sophie. Ze vroeg de koning om haar "een wijkplaats toe te staan. Ik vraag niet om geld. Men heeft me een toevluchtsoord aangeboden waar ik rustig zou kunnen leven (...) Laat u me dan ook mijn kind; tot zijn zevende zal het de zorg van vrouwen nodig hebben."[10] Het werd haar niet gegund. Ze zou bij haar man blijven wonen en hem nog twee kinderen baren, de eerste keer al in 1843. Deze tweede zoon stierf in 1850.
Op 25 augustus 1851 beviel Sophie van haar derde kind. Het bracht geen huwelijksgeluk, want ze wilde opnieuw van haar echtgenoot weg. Op 17 september dat jaar gaf Willem de opdracht om daarvoor de mogelijkheden uit te zoeken. Uiteindelijk leidde dit op 25 december 1855 tot het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst waarbij – zonder tussenkomst van een rechter – overgegaan werd tot een scheiding van tafel en bed. Tevens werd de belofte vastgelegd dat als Willem zou aftreden als vorst, overgegaan zou worden tot een formele echtscheiding. Willem kreeg het gezag over hun oudste zoon toegewezen, met de verplichting dat die zijn moeder regelmatig moest bezoeken. De jongste zoon, die op dat moment vier jaar oud was, werd tot zijn negende jaar onder het gezag van zijn moeder geplaatst. Sophie kreeg als woonverblijf Paleis Huis ten Bosch toegewezen. 's Winters zou zij in Paleis Noordeinde mogen verblijven, waar in die maanden ook Willem woonde, maar beiden zouden van elkaar afgescheiden woonruimte krijgen en het was geen van tweeën toegestaan zonder wederzijdse toestemming de ander op te zoeken. Beiden zouden zich verder onthouden van 'beschuldigingen of toespelingen, waardoor de eer of de waardigheid Hunner Personen kunnen worden gekrenkt'. Bij officiële gelegenheden moesten Willem en Sophie de schijn ophouden en zich als een echtpaar blijven gedragen. De overeenkomst werd door enkele getuigen medeondertekend en voor de buitenwereld verborgen gehouden
In de jaren zeventig kwam het tot een breuk tussen Willem III en zijn oudste zoon. Deze wilde trouwen met Mathilde gravin van Limburg Stirum, maar de koning en koningin weigerden hun toestemming te geven. De ministerraad was in eerste instantie ook tegen, maar legde zich er uiteindelijk bij neer, omdat gevreesd werd dat hij anders helemaal niet zou trouwen. Van zijn enige overgebleven broer Alexander viel namelijk evenmin een huwelijk te verwachten. Willem III zag liever dat zijn oudste zoon zou trouwen met een buitenlandse prinses, maar gaf aan dat hij misschien toch akkoord zou gaan met een huwelijk met een buitenlandse gravin of hertogin. Hij wilde daarmee voorkomen dat de troon over zou gaan op de kinderen van zijn zuster Sophie. Een huwelijk met een Nederlandse gravin bleef voor hem evenwel uitgesloten.[12] De jonge Willem vertrok naar Parijs om er zich over te geven aan de genoegens die die stad te bieden had en zou tijdens zijn leven alleen nog in 1877 even kort naar Nederland terugkeren om afscheid te nemen van zijn stervende moeder.
Tweede huwelijk
Koning Willem III en Emma van Waldeck-Pyrmont. De foto werd als ansichtkaart op de Nederlandse markt gebracht. Na het overlijden van Sophie in 1877 had Willem de mogelijkheid om weer een huwelijk te sluiten. Aanvankelijk koos hij voor een morganatisch huwelijk met zijn geliefde van dat moment, Émilie Ambre, een Parijse operazangeres, die hij al had geïnstalleerd op Huize Welgelegen te Rijswijk, en die hij had voorzien van de titel comtesse d'Ambroise. Het voornemen leidde tot heftige conflicten met het kabinet, en de koning zag uiteindelijk van het huwelijk af.[13]
Uiteindelijk wisten ministers hem te bewegen een vorstelijke echtgenote te zoeken. De eerste die gevraagd werd was de 25-jarige Deense prinses Thyra, maar die was al vergeven. Tweede keus was een dochter van de verdreven koning van Hannover, maar die weigerde. Vervolgens trachtte hij juli 1878 zijn nicht Elisabeth van Saksen-Weimar-Eisenach te huwen, een dochter van zijn zuster, maar ook zij bedankte voor de eer.[14] Daarna reisde Willem op advies van zijn zuster rechtstreeks door naar Bad Arolsen, waar de vorst George Victor van Waldeck-Pyrmont meerdere huwbare dochters had. De moeder, prinses Helena van Nassau, stelde twee van haar dochters voor. Willem ging eerst voor de oudste, prinses Pauline, maar het klikte meer met de jongste van de twee, Emma, die op dat moment nog net geen 20 jaar was, waarna al snel tot een huwelijk besloten werd. Al op 29 september 1878 werd de verloving gevierd. De 61-jarige Willem trouwde op 7 januari 1879 te Arolsen. De festiviteiten ter gelegenheid van het huwelijk werden in Nederland al snel afgebroken wegens het overlijden van 's konings broer prins Hendrik op 13 januari. Deze had bij het huwelijk als getuige op moeten treden, maar moest wegens een aanval van mazelen verstek laten gaan. In april dat jaar vond alsnog een feestelijke inhuldiging van het bruidspaar plaats
De eerste twintig jaar van zijn regering kenmerkten zich door weerstand tegen de constitutionele monarchie, waarbij de koning zich overigens meestal conformeerde. Een voorbeeld van die eigenzinnige constitutionele rol is de commotie rond de Aprilbeweging in 1853. Het zittende kabinet onder de feitelijke leiding van Thorbecke had een neutraal antwoord voorgesteld. De scheiding van kerk en staat betekende immers dat de regering geen zeggenschap zou hebben over de wens van de katholieken om zich in bisdommen te organiseren. Toen Willem III in Amsterdam een anti-rooms-katholieke petitie kreeg aangeboden hield hij een gloedvolle rede, die de hoogopgelopen gemoederen overigens ook onmiddellijk deed bedaren. Omdat de koning niet bereid was terug te komen op zijn weigering om het regeringsstandpunt uit te dragen, trad de ministerraad af.
In september 1854 waren er na de stijging van de broodprijzen rellen in Schiedam, een artilleriepaard overleed daarbij. Willem liet als opperbevelhebber van de krijgsmacht schriftelijk vastleggen dat een oorlogsschip richting Schiedam moest varen dat "bij vernieuwde stoornis" de stad moest bestoken met bourbongranaten. Minister van Oorlog baron Forstner van Dambenoy achtte het onmogelijk om het bevel uit te voeren. Hij drong er bij Willem op aan om de verordening voor zich te houden. De reactie van het parlement zou volgens hem anders niet te overzien zijn. Uiteindelijk trok Willem zijn bevel in. Alle ministers gaven in een speciale zitting aan zijn handelwijze af te keuren.[15]
In 1856 werd Willem benaderd door zijn hoffunctionaris en vroegere secretaris jonkheer Ludolph van Bronkhorst of de koning hem en zijn zwager, de voormalige resident J.G.A. Gallois, kon helpen om op Java een suikercontract te verwerven. Willem beval de twee aan bij de minister van Koloniën Pieter Mijer en stelde in een tweede brief voor hen tevens te voorzien van een renteloos krediet. Mijer wilde er eigenlijk niets van weten, maar bezweek onder de aanhoudende druk. Een renteloos krediet verstrekken ging hem echter te ver. Uiteindelijk regelde Mijers opvolger Jan Jacob Rochussen dat het duo niet voor het contract hoefde te betalen. Gallois scheepte zich meteen in voor de Nederlandse kolonie, maar in plaats van suikerriet te gaan verbouwen, verkocht hij bij aankomst de rechten voor 275.000 gulden. Toen de ministeriële inbreng in deze Pangka-affaire bij de Tweede Kamer bekend werd, kostte dat Rochussen zijn baan. De rol van de koning werd verborgen gehouden.
De minister van Oorlog Van Meurs stelde in 1859 voor om Charles Nepveu te bevorderen tot opperbevelhebber van het Nederlandse leger. Willem dacht daar anders over en benoemde zijn oom Frederik.[16] De koning drong hetzelfde jaar aan op een verhoging van de defensie-uitgaven in verband met een dreigende oorlog tussen Oostenrijk en Sardinië. De Tweede Kamer ging daarin mee en verhoogde de uitgaven met vier miljoen gulden.[16] Eveneens in 1859 zegde Willem de stad Amsterdam toe dat hij de spoorwegwet niet zou ondertekenen voordat er overeenstemming zou zijn bereikt over de aanleg van een kanaal ten westen van Amsterdam, dat aansluiting zou krijgen op de Noordzee (het latere Noordzeekanaal). Het wetsvoorstel over het kanaal werd echter door de Tweede Kamer aangehouden, terwijl dat over de spoorwegwet wel werd aangenomen. Willem wees er de ministerraad op dat hij niet kon terugkomen op zijn belofte aan Amsterdam en bewerkstelligde, door Eerste Kamerleden onder druk te zetten, dat de Senaat de spoorwegwet afwees. De ministers van Financiën, Van Bosse, en Binnenlandse Zaken, Van Tets van Goudriaan, boden daarop hun ontslag aan.[17] Het leidde tot de vorming van een nieuw kabinet.
Het was een idee van Willem om in de spoorwegwet op te nemen dat een spoorweg zou worden aangelegd van Amsterdam naar het Nieuwediep, het latere Den Helder. De wet werd in 1860 een feit, evenals die voor de aanleg van het Noordzeekanaal.[18]
Waterheld van Het Loo Willem III oogstte bij het volk veel lof voor de persoonlijke aandacht die hij schonk aan de slachtoffers van de watersnoodrampen van 1855 en 1861. Eind februari 1855 trad de dooi in en kruiend ijs in de grote rivieren veroorzaakte vanaf 4 maart diverse dijkbreuken. Vooral het Land van Maas en Waal werd hard getroffen, maar ook de Gelderse Vallei en het stroomgebied van de IJssel hadden te maken met grote wateroverlast. De mensen schuilden in de bomen en op de daken van hun huizen. Hoeveel doden er gevallen zijn, is nooit bekend geworden. Op 7 maart spoedde de koning zich naar het rampgebied. Tien dagen lang bezocht hij de slachtoffers en sprak hen moed in. Dat hij ook hun armoedige huizen betrad werd alom gewaardeerd. Terug in Den Haag gingen de inwoners de straat op om hem op enthousiaste wijze te verwelkomen. In januari 1861 was het weer raak. Opnieuw kwam het Land van Maas en Waal onder water te staan. Deze keer bleef Willem in eerste instantie in zijn paleis en stelde hij een commissie in die het rampgebied voorzag van kleding, voedsel, koffie en tenten. Op 24 januari bezocht Willem met zijn broer Hendrik de getroffen gebieden. Toen na hun bezoek opnieuw dijken doorbraken, vertrokken Willem en zijn broer op 3 februari opnieuw naar de onder water gelopen streken. De terugweg ging per trein. Op alle tussenliggende stations, Arnhem, Rotterdam en Delft, werden ze met een serenade opgewacht en in Den Haag werden de koninklijke broers door een grote menigte enthousiast onthaald. Naderhand schonk Willem 40.000 gulden aan de slachtoffers, het hoogste bedrag van iedereen. Hij werd de 'Waterheld van Het Loo' genoemd, vrij naar zijn vader die wegens diens militaire successen tegen de troepen van Napoleon Bonaparte bekendstond als de 'Held van Waterloo'
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|